Duitsers maken jacht op mijn vader

door Ed Roodbeen

De Duitsers hadden een lijst en daarop stond de naam van mijn vader. Hij was geboren in juni 1928 dus nog maar een kind tijdens de oorlog, maar aan het eind van 1940-1945 hadden de Duitsers zo’n enorm tekort aan mankracht dat ze steeds jongere mensen uit de bezette gebieden deporteerden naar het front als kanonnenvoer of naar wapenfabrieken.

De Duitsers gingen van deur tot deur om “mannen” te zoeken. Ze stopten aan het begin van de straat met een vrachtwagen vol soldaten en werkten zo de hele straat af. Een bijzonder arbeidsintensief karwei natuurlijk en bovendien verwonderlijk want al die miljoenen soldaten die werden ingezet in de bezette landen en voor de Jodenvervolging, waren niet actief aan het front. Het moge duidelijk zijn dat de komst van Duitse soldaten als een lopend vuurtje door straat, dorp en stad ging. Er zat maar een ding op: verstoppen.

Zoals zoveel mensen destijds hadden mijn opa en oma een kamer en suite. Een voorkamer en een achterkamer gescheiden door een kastenwand met in het midden twee glazen schuifdeuren van glas in lood. Links en rechts van de schuifdeuren zowel in de voorkamer en in  de achterkamer zaten de kasten. Boven de schuifdeuren en de kasten zat een loze ruimte waarvan de meesten het bestaan niet wisten en die ook niet toegankelijk was. Mijn opa had vanuit de slaapkamer aan de voorkant van het huis een luik gemaakt naar de loze ruimte en dat was maandenlang de verblijfplaats van mijn vader. Hij had een steek, een deken, zijn boeken van de HBS en een kaarsje. De Duitsers konden elk moment van de dag en dus ook van de nacht binnenvallen dus waakzaamheid was geboden. Opa en oma sliepen nauwelijks.

Op een vroege maandagochtend gebeurde het. Er werd op de deur gebonsd en geschreeuwd. (Waarom Duitsers altijd schreeuwen is mij een compleet raadsdel.) Met veel kabaal kwam en een half leger binnengestormd om het hele huis te doorzoeken. Mijn vader zweette peentjes. Nou wil het geval dat mijn oma een enorme poets was. Elke dag werden de houten vloeren geboend en de tientallen kleedjes geklopt. Bij elke deur lagen twee kleedjes: eentje voor de drempel en eentje achter de drempel. Ook kleedjes voor de wasbak, bij het fornuis. Toen  een zeer lijvige, appelronde Deutsche Stabsgefreiter, schreeuwend omdat hij Duits was, zwetend omdat hij de trap moest “hochklettern”, en  bijeengesnoerd met een extra, stevige, dikke, leren riem waaraan zijn  geweer hing en een drankfles en nog een hele rits andere soldaatbenodigdheden, niet goed oplette en het tweede kleedje achter de drempel van de slaapkamer aan de voorkant van het over het hoofd zag, werd de dikke Duitser gelanceerd. Met kleedje en al kwam hij even van de grond en viel toen met een enorme klapper terug op de planken. Zijn geweer raakte eerste de vloer en daarna viel  het rondbuikige varken erbovenop. Het geweer ging af en de kogel boorde zich in het been van de soldaat die achter hem stond. Mijn vader had het niet meer natuurlijk. Hij wist dat dit het einde van zijn leven was. De loze ruimte boven de glas-in-lood-deuren zou zijn graf worden. De angst sloeg hem om het hart.

Maar net zo snel als dat ze waren gekomen, vertrokken de Duitsers weer. De Stabsfefreiter werd van de grond gehesen door drie soldaten en daarna werd de gewonde soldaat teruggebracht naar de vrachtwagen die in de lege straat op hen stond te wachten. Vloekend en tierend stommelde de dikke Duitser de trap af. Mijn vader kon eindelijk weer ademhalen.  


  
Maak een gratis website Webnode